Infinitiefpasser
Tegenwoordig deelwoordpassant
Voltooid deelwoordpassé

Aantonende wijs

Tegenwoordige tijd

jepasse
tupasses
il, elle, onpasse
nouspassons
vouspassez
ils, ellespassent

Onvoltooid verleden tijd

jepassais
tupassais
il, elle, onpassait
nouspassions
vouspassiez
ils, ellespassaient

Verleden tijd

jepassai
tupassas
il, elle, onpassa
nouspassâmes
vouspassâtes
ils, ellespassèrent

Toekomende tijd

jepasserai
tupasseras
il, elle, onpassera
nouspasserons
vouspasserez
ils, ellespasseront

Aanvoegende wijs

Tegenwoordige tijd

que jepasse
que tupasses
qu'il, qu'elle, qu'onpasse
que nouspassions
que vouspassiez
qu'ils, qu'ellespassent

Onvoltooid verleden tijd

que jepassasse
que tupassasses
qu'il, qu'elle, qu'onpassât
que nouspassassions
que vouspassassiez
qu'ils, qu'ellespassassent

Voorwaardelijke wijs

jepasserais
tupasserais
il, elle, onpasserait
nouspasserions
vouspasseriez
ils, ellespasseraient

Gebiedende wijs

(tu)passe
(nous)passons
(vous)passez

Vertalingen

Catalaans
passar
Duits
durchgehen; gehen; passieren; überqueren; verbringen; vorbeigehen; vorübergehen
Engels
to pass; to spend
Spaans
pasar
Italiaans
passare
Nederlands
doorbrengen; overgaan; oversteken; passeren; voorbijgaan
Portugees
passar